Het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde

Het internationale stroomgebiedsdistrict (ISGD) van de Schelde is samengesteld uit de stroomgebieden van de Schelde, de Somme, de Authie, de Canche, de Boulonnais (met de rivieren Slack, Wimereux en Liane), de Aa, de IJzer, de Brugse Polders en de bijbehorende kustwateren.

Omschrijving

Het concept ‘stroomgebiedsdistrict’ is gedefinieerd in artikel 2 van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en vormt de voornaamste eenheid voor het stroomgebiedbeheer in de betekenis van deze Richtlijn.

Het ISGD Schelde werd afgebakend door een besluit, genomen door de regeringen van de oeverstaten en –gewesten van het Scheldestroomgebied (Frankrijk, het Koninkrijk België, het Waalse Gewest, het Vlaamse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Nederland). Deze afbakening staat ook in het Scheldeverdrag van Gent van 3 december 2002.

Het Scheldedistrict heeft een oppervlakte van 36.416 km² en behoort daarmee tot de kleinste stroomgebiedsdistricten binnen Europa. Op Europees niveau bedraagt de gemiddelde oppervlakte van de tot hiertoe afgebakende internationale stroomgebiedsdistricten immers 109.479 km².

Het is tevens één van de dichtst bevolkte en meest geïndustrialiseerde stroomgebiedsdistricten binnen Europa.

Stroomgebieden

Aan het stroomgebied van de Schelde werden overeenkomstig artikel 3.1 van de KRW een aantal aangrenzende stroomgebieden toegevoegd, om samen het stroomgebiedsdistrict van de Schelde te vormen. Het internationale Scheldestroomgebiedsdistrict bestaat uit de volgende bekkens:

  • De Schelde
  • De Somme
  • De Authie
  • De Canche
  • De Boulonnais (met de rivieren Slack, Wimereux en Liane)
  • De Aa
  • De IJzer
  • De Brugse Polders

Kenmerken

Vooral het noorden van het Vlaamse en het Nederlandse deel van het ISGD Schelde zijn overwegend vlak. Het hoogste punt bevindt zich in het Waalse deel van het ISGD, te Planty (gemeente Binche), op  210 m boven de zeespiegel. In het Nederlandse deel, waar de hoogteverschillen niet meer dan enkele meters ten opzichte van het zeeniveau bedragen, vindt men zelfs gebieden beneden de zeespiegel. Het laagste punt binnen het ISGD Schelde bevindt zich op 2 m beneden de zeespiegel, langs de zuidkust van Schouwen (Prunjegebied). Door dit overwegend vlakke reliëf zijn de rivieren van het Scheldedistrict laaglandwaterlopen met brede valleien en geringe stroomsnelheden en afvoer.

Binnen het ISGD wisselen laagvlakten, laagplateaus en heuvelgebieden elkaar af. Een voor het ISGD Schelde kenmerkende reliëfvorm zijn de polders, zowel in het Franse, het Vlaamse als het Nederlandse gedeelte van het ISGD. Kustpolders en de rivierpolders zijn ingedijkte gebieden die op het water werden gewonnen, respectievelijk op de zee en de rivier. Het Scheldedistrict is een sterk verstedelijkt gebied, dat een hoge graad van bebouwing vertoont. 13% van de totale oppervlakte is verstedelijkt. De landbouw neemt 61% van de oppervlakte in, en in en rond de grote steden bevinden zich een aantal belangrijke industriegebieden.

De resterende open ruimte binnen het ISGD Schelde is sterk versnipperd, en dit vooral in het noorden van het ISGD. Deze open ruimte staat dan ook sterk onder druk.

De belangrijkste bosrijke gebieden bevinden zich in het noordoosten, waar de grond zeer arm is en dus weinig geschikt voor de landbouw, rond enkele steden (Brussel, Leuven, Valenciennes) en in het deelstroomgebied van de Haine. De bosgebieden rond Brussel (Zoniënwoud en Hallerbos) zijn restanten van het enorme Kolenwoud, dat zich eens uitstrekte van Brabant tot Picardië.

De wateren van het Scheldedistrict

De Schelde en haar zijrivieren zijn laaglandwaterlopen met een laag debiet, die afstroomden naar grote overstroombare vlakten en die gingen meanderen. Een groot deel ervan werd rechtgetrokken en gekanaliseerd om te beschermen tegen overstromingen en voor de scheepvaart. Deze aantastingen wijzigden het natuurlijk karakter van bepaalde waterlopen enorm.

Invloed van de getijden

De turbulentie in het Schelde-estuarium, dat zich uitstrekt van de Gentse omgeving stroomopwaarts tot aan de Vlakte van de Raan stroomafwaarts, wordt gekenmerkt door schommelingen in het waterpeil en de stromingen, wat dan weer aanleiding geeft tot veranderingen in het overbrengen van sediment, de morfologie en het milieu voor fauna en flora.  De grootste schommelingen in het waterpeil worden veroorzaakt door de getijden die vanuit de Noordzee in het estuarium binnendringen. Stroomopwaarts (tot ongeveer Dendermonde) oefent het zoetwaterdebiet vanuit het stroomopwaartse gedeelte ook een sterke invloed uit.

Sinds de Middeleeuwen vallen een aantal ontwikkelingen op: zo dringt het getijde verder en verder binnen in het estuarium en geleidelijk vergroot het verschil tussen hoog- en laagwater. Deze ontwikkeling bracht tevens een toename van het debiet/eb- en vloedmassa’s teweeg. Toch is de stijging van stroomsnelheid ingevolge de veranderingen in de morfologie (bv. de ruimere geulen), niet in verhouding.

De ontwikkelingen zijn deels toe te schrijven aan de natuurlijke ontwikkelingen in en buiten het milieu, maar ze worden ook, in min of meerdere mate, beïnvloed door ingrepen van de mens: de inpolderingen van de voorbije eeuwen, sedimentonttrekkingen, de baggerinspanningen om de Scheldehavens toegankelijker te maken en de stevige bouwwerken waarmee de onderwater- en bovenwatergedeelten sinds de voorbije eeuw afgescheiden worden. Verder schommelden de bovenstroomse debieten doorheen de tijd, maar die schommeling is eerder beperkt en ze wordt niet gekenmerkt door een specifieke trend.